dinsdag 20 januari 2015

Et tunc visa est semel mori Rothko

Eenzaam sta ik in een door mensen verlaten museumzaal. Dat is niet verwonderlijk gezien de matige kunst die aan de wanden hangt. Het verbaast mij dan ook dat het gerenommeerde Haags Gemeentemuseum dergelijke kunst aan de wanden durft te hangen. Op het eerste gezicht lijken ook de werken van Rothko weinig indruk op mij te maken. In de media las ik dat verschillende mensen huilend voor de werken stonden, zoveel effect veroorzaakten de schilderijen. Toch halverwege mijn rondgang raakt een op het oog egaal bruin doek mij. Ik zie langzaam verschillende kleurnuances verschijnen en ontwaar zelfs een soort van schim in het midden van het doek. Kunst moet je beleven, ondergaan, er de tijd voor nemen zodat zij je kan grijpen. Met dat idee in gedachten besluit ik om na mijn eerste tour de doeken opnieuw te bekijken. Op het moment dat ik de zaal verlaat, wordt een oude en zieke vrouw op een brancard de zaal binnen gereden. Broeders staan om haar heen. Ik ben toeschouwer, meer niet. Later sta ik opnieuw voor een groot donker doek. Een oase van rust valt over mij heen. Een tinteling van emoties trekt over mijn lijf en armen? Spiritueel of religieus wil ik de kunstwerken niet noemen. Zij zijn eerder meditatief. Zo wandel ik verder, in en soort van roes en aangedaan. Later staar ik naast de doodzieke vrouw van zoeven, naar het doek met de schim in het midden. Haar huid is als was. Nog eenmaal Rothko zien, schiet mij te binnen. Geroerd verlaat ik de zaal.


Zijn kleuren
zuigen je
naar binnen
naar achter
het benoemen
van dit en dat
het dagelijkse

zij zijn als de akker
waarin de schat
verborgen ligt
blijf maar kijken
hier is het
roepen de kleuren
hier is het stille zijn