vrijdag 24 januari 2014

Gesleten leven






Door het raam van het verzorgingstehuis kijk ik naar binnen. Daar zie ik hem zitten. Om zijn oude lichaam een blauwe stofjas. Even twijfel ik, of ik hem langer zal gadeslaan. Ik besluit naar binnen te gaan. In de grote hal zingen bejaarde vrouwen liederen uit de oude doos. Een man begeleidt hen op gitaar. In een gang de ‘dubbelfiets’. Bij mooi weer rijdt hij daar zijn rondjes op. Een vrijwilliger vergezelt hem dan. Nu schildert hij een houten klok. De klok heeft hij zelf uitgezaagd. Hij is blij met mijn bezoek. Vol trots leidt hij mij door de vertrekken: een huiskamer, een rustkamer, de winkelruimte. Langzaam lopen we terug naar zijn maatjes. Haast niets wijst op verval. En toch is hij daar omdat hij is gaan vergeten en soms het dagelijkse niet meer begrijpt.


achter glazen pui
bedekt kale wintertuin
pril lenteleven

dinsdag 21 januari 2014

ongemak



Op zondagavond staat de fonkelnieuwe frituurpan, gevuld met verse olie, klaar voor gebruik. Met een lichte touch van de wijsvinger op de Sensor, zou het aan/uit- lampje moeten oplichten. Het lampje, evenals de pan, weigert dienst. Zonder morren, maar met een glimlach wordt het frituurvet overgeheveld naar de oude pan. De patatten laten zich later goed smaken.

Dit keukenavontuur was vast en zeker een opmaat tot, Blue Monday.
Om tien uur in de morgen sta ik strategisch opgesteld tussen de twee loketten van de internist – bij welke kan ik het snelst terecht? Een ijverige assistente had mijn vader verzocht zich daar te melden. Vergeten was zij echter om haar administratie op orde te brengen. Ik wring mij in allerlei bochten en neem het initiatief om, samen met hen die de medische administratie besturen, orde op zaken te stellen, zodat mijn vader en ik zo snel mogelijk het bezoek aan de internist kunnen afronden. Uiteindelijk is ons bezoek voor niets. De assistente had vals alarm geslagen.”Komt u maar terug over vier maanden”, zegt de internist.

Diezelfde middag loop ik naar de winkels. Bij een school loopt een man onrustig heen en weer. Als ik hem passeer slaakt hij binnensmonds een vloek. “Hé”, roept hij even later. “Hé, meneer. Hoe heet het hier?”. Ik besluit te wachten, draai mij om en kijk naar zijn rotte gebit, ingevallen wangen en angstige ogen. In zijn hand een leeggezogen joint “Hoe bedoel je, hoe heet het hier?” “De wijk, hoe heet de wijk?” “Vogelenzang”, antwoord ik.  “Waar moet je wezen dan?” “Bij mijn vriend, maar ik weet geen naam en geen adres. Ik geloof dat ik alzheimer krijg”. Ik stel hem lachend gerust en zeg hem dat zijn vergeetachtigheid wel mee zal vallen. Zo raken we in gesprek. Door zijn houding en zijn praten meen ik met een junk van doen te hebben. Dat geeft, zij het in lichte mate, een ongemakkelijk gevoel. Verderop stopt hij met lopen. “Eerst wat roken”, zegt hij. Ik groet hem en los langzaam op in de middag, die grijs en nat is van een aanhoudende druilregen. En toch, geloof ik niet in een Blue Monday.

kwakkelwinter -
druppels hemelwater
aan een wilgentak