zaterdag 31 maart 2012

De Mensch


In een bijna sombere stemming overdenk ik mijn ‘zonden’. Dan begint mijn mobieltje te trillen. Met mijn wijsvinger druk ik op de luistertoets. Haast onverstaanbaar, door gekraak en geruis, klinkt De Stadsvogelaar. "Ga je mee vogelen", vraagt hij. Ik twijfel, maar diep van binnen laait een vonk op tot een heus vreugdevuur. Dus rijden we samen in de vroege middag richting kust. De Stadsvogelaar is een echte vriend. Bijna al mijn zielenroerselen zijn bespreekbaar met hem. En dat is wederzijds. Stil zitten in de luwte van een duinpan kunnen we ook. Voor ons dansen enkele boompiepers over een ven. De struik langs de oever dient als uitkijkpost voor de roodborsttapuit. Wij zwijgen en begrijpen elkaar. Als we later de rand van de stad naderen wijst hij op een alleen door hem ontdekt kraaiennest. Bijna niets ontgaat hem. Daar is hij dan ook stadsvogelaar voor.




zijn scherpe blik spiedt
niet een veertje ontgaat hem
de stadsvogelaar

maandag 26 maart 2012

De Mensch


Of ik zin had om mee te gaan naar de Holterberg, was het verzoek. Ter plekke zouden we dan het korhoen kunnen bespieden tijdens zijn balts, het zogenaamde bolderen. Zo gebeurde het dat, om drie uur in de morgen, de wekker een einde maakte aan mijn nachtrust. Een half uur later reed ik met mijn vriend Peter naar het afgesproken meetingpoint om vandaar samen met zes andere vroege vogels op pad te gaan naar Overijssel.

Achter een singel van berken en laag struikgewas, klimt een bloedrode zon traag omhoog. Witte Wieven die mysterieus als flarden mist boven de heide zweven, lossen langzaam op. Een nieuwe dag breekt aan. Veldleeuweriken vliegen hoger en hoger in de lucht om in een punt te verdwijnen. We genieten ademloos en zonder woorden. De lullula arborea[1] doet zijn naam eer aan als hij al lu-lu-lu roepend met twee soortgenoten boven bomen ‘vecht’ om een territorium. In de verte, hoger gelegen in het veld staan een tiental vogelaars in slagorde opgesteld. Enige opwinding onder hen doet ons vermoeden dat het korhoen zich laat zien. De klapekster waar wij naar staan te turen wordt vergeten. Even later staan twintig vogelaars te staren en te wijzen naar een rode stip in de verte: het korhoen. De vogel boldert. Even zet hij zijn veren uit, spreidt zijn witte staart en wipt op als een kat die last heeft van vlooien. Voor dit wazige tafereel zou ik dus vroeg mijn bed uit zijn gegaan. Gelukkig wist en weet ik beter. Een dag in de natuur met gelijkgestemden, het genot van en met elkaar, dat is waarom ik op pad ben gegaan. Het zien van het korhoen is meegenomen, zeker als je weet dat de kans groot is dat hij volgend jaar niet meer voorkomt in ons natuurarme Nederland.



een bloedrode zon
laat de witte wieven
langzaam verdwijnen


[1] Boomleeuwerik